Instandhoudingsmaatregelen

Instandhoudingsmaatregelen zijn maatregelen die de lidstaat, in dit geval Nederland, neemt om te zorgen dat de doelen in de beschermde gebieden bereikt worden. In de praktijk gaat dit vaak over maatregelen die bepaalde activiteiten in een gebied beperken, deze activiteiten hebben een bepaald (negatief) effect op het gebied en de vastgestelde doelen.

Het Natura 2000-kader geeft uitgebreide omschrijvingen van hoe zulke maatregelen vastgesteld moeten worden.  Meer informatie over het vaststellen van deze maatregelen is te vinden op de website van de Europese Commissie. Het kader onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie is hierin anders en kent een minder specifieke omschrijving van de manier waarop doelen en maatregelen opgesteld moeten worden. Het KRM kader is niet gebiedsspecifiek, zoals Natura-2000, maar is gericht op het behalen van de goede milieutoestand op de gehele Nederlandse Noordzee. Lidstaten stellen hiertoe zelf maatregelen en doelen vast, via de 6-jaarlijke actualisatie cyclus van de KRM. Hier vind je meer informatie over de systematiek van de KRM. De KRM (artikel 13.4) biedt ook de mogelijkheid om ruimtelijke beschermingsmaatregelen te treffen, oftewel beschermde KRM gebieden aan te wijzen, om bij te dragen aan het behalen van de goede milieutoestand.

Visserijactiviteiten

Uit onderzoek is gebleken dat sommige visserijactiviteiten de natuur op de Noordzee kunnen beschadigen. Dit gebeurt vooral door bodemberoerende visserij waarbij (een deel van) het vistuig over de bodem wordt gesleept, zoals  boomkor-, borden-, zegen- en dregvisserij. Het gebruik van een aantal passieve vistuigen zoals kieuw- en warnetten kunnen ook impact hebben op het ecosysteem, met name op duikende vogelsoorten die verstrikt kunnen raken in deze vistuigen wanneer zij duiken naar voedsel. Om te voorkomen dat de visserij het (bodem)ecosysteem langdurig beschadigd, kunnen instandhoudingsmaatregelen worden genomen om de visserijactiviteiten in beschermde gebieden te beperken.

Er wordt eerst onderzocht welke visserijactiviteiten een bedreiging vormen voor welke specifieke natuurwaarden. Vervolgens wordt bekeken met welke visserijmaatregelen de natuurwaarden in de beschermde gebieden kunnen worden beschermd. Daarbij wordt tegelijkertijd onderzocht wat de sociaal-economische effecten van die maatregelen op de visserijgemeenschappen zijn.

Om uiteindelijk te komen tot maatregelen is meestal intensief overleg tussen overheid en stakeholders nodig. Vaak komt  betere bescherming van de (bodem)natuur neer op beperkingen voor de visserij. Meestal gaat het dan om sluitingen van bepaalde gebieden voor bepaalde vistuigen. Deze sluitingen kunnen (lokaal) grote sociale gevolgen hebben op visserijgemeenschappen in Nederland. Daarnaast kunnen de negatieve effecten van de visserij op het ecosysteem beperkt worden door de ontwikkeling en het gebruik van aangepaste vistuigen, ook wel innovatie genoemd. Een voorbeeld hiervan zijn lichtere vistuigen of vistuigen die door aanpassingen over de bodem zweven/rijden en daardoor minder schade aanrichten dan wanneer de netten over de bodem gesleept worden.

Art.11 uit het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

De Nederlandse Wet Natuurbescherming is niet van toepassing op handelingen die plaatsvinden binnen de Exclusieve Economische Zone omdat deze onder het Europese Gemeenschappelijk Visserijbeleid vallen (artikel 1.2 lid 2 Wet natuurbescherming). Dit betekent dat alleen de Europese Commissie bevoegd is om visserijmaatregelen te nemen buiten de 3-mijls grens. Ook moeten die maatregelen besproken worden met lidstaten die een rechtstreeks belang hebben bij het beheer van die visserij. Lidstaten mogen niet eenzijdig maatregelen nemen die andere lidstaten onevenredig raken. De procedure voor dergelijke visserijmaatregelen staat beschreven in artikel 11 uit Verordening EU No 1380/2013 van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.

Deze procedure staat hieronder in versimpelde weergave beschreven:

  • Lidstaten zijn gemachtigd om in eigen wateren maatregelen voor de visserij vast te stellen wanneer deze nodig zijn voor de naleving van de verplichtingen die voortkomen uit de milieuwetgeving van de Europese Unie. Onder milieuwetgeving wordt in deze context de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn Mariene Strategie bedoeld.
  • Wanneer deze maatregelen gevolgen hebben voor de directe visserijbelangen van andere lidstaten, zal de Europese Commissie op verzoek van alle betrokken lidstaten dergelijke maatregelen vaststellen.
  • De procedure begint met een uitgebreid onderzoek naar de vraag welke natuurwaarden zich waar bevinden in een beschermd gebied. Vervolgens wordt gekeken naar de visserijactiviteiten die plaatsvinden in het beschermde gebied en de effecten op de in de Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie omschreven natuurwaarden.
  • De lidstaat die maatregelen wil nemen (de initiatiefnemende lidstaat, in dit voorbeeld Nederland) zal de Europese Commissie en lidstaten met directe visserijbelangen moeten voorzien van een onderbouwing. In deze onderbouwing staat de motivering, wetenschappelijke onderbouwing, sociaal-economische impact én de te verwachtte uitwerking van de maatregelen op de ecologische waarden van het beschermde gebied. Verder wordt ook de praktische uitvoering en handhaving van de voorgestelde maatregelen beschreven.
  • Vervolgens moeten de lidstaten met een direct visserijbelang aangeven dat de door Nederland gegeven onderbouwing voldoende is om maatregelen te nemen.
  • Na een akkoord op de onderbouwing zullen Nederland en de lidstaten met een direct visserijbelang onderhandelen over de exacte maatregelen en de uitrol van die maatregelen, om zo eventuele onevenredige effecten op de visserij te beperken.
    • Deze onderhandelingen vinden plaats binnen de Scheveningen Groep, een regionaal overlegorgaan waarin alle lidstaten rond de Noordzee zijn vertegenwoordigd. Deze groep adviseert de Europese Commissie over visserijaangelegenheden. Bovendien heeft het de functie om de voorstellen van de lidstaten te bespreken en de gevolgen ervan te zien voor de vissersvloten van die landen. Uiteindelijk wordt door de Scheveningen Groep geconstateerd dat de landen vinden dat er voldoende informatie is geleverd door de Nederland (de initiatiefnemende lidstaat).
    • Daarnaast moet dit afgestemd worden met de regionale adviesraad, in het geval van Nederland is dit de Noordzee Adviesraad oftewel de NSAC (North Sea Advisory Council). In de NSAC zijn zowel visserijorganisaties als natuur- en milieuorganisaties vertegenwoordigd.
    • Als dat is gebeurd is én wanneer de betrokken lidstaten het eens zijn over de maatregelen en de onderbouwing daarvan wordt het voorstel formeel overgenomen door de Scheveningen Groep en vervolgens ingediend bij de Europese Commissie.
  • De Europese Commissie ontvangt een voorstel, beoordeelt deze en zet het voorstel om in een Europese ontwerpverordening.
  • Nadat de Commissie een ontwerpverordening heeft gemaakt krijgen de Europese Raad en het Europese Parlement de mogelijkheid bezwaar te maken op de voorstellen die nu door de Commissie zijn overgenomen. Hiervoor hebben zij maximaal tweemaal twee (dus vier) maanden de tijd. Als er geen bezwaar wordt gemaakt op de ontwerpverordening zal de Europese Commissie de verordening als definitief publiceren, wat betekent dat hij direct onder het Gemeenschappelijk Visserijbeleid werkzaam is voor alle lidstaten. Als er wél bezwaar wordt gemaakt door de Europese Raad of – Parlement, dan zal de procedure weer opnieuw doorlopen moeten worden.

Sluiting voor onderzoeksdoeleinden in het kader van de Visserijwet

Op basis van Artikel 4 van het Regelement zee- en kustvisserij onder de Visserijwet, kunnen kleinere gebieden gesloten worden voor onderzoeksdoeleinden. Via de  uitvoeringsregeling visserij is sinds 24 april 2014 een viertal gebieden in het Natura 2000-gebied de Vlakte van de Raan gesloten voor alle vormen van actieve bodemberoerende visserij in verband met een effectenonderzoek van de garnalen- en boomkorvisserij. Ook is er vanaf 2021 in een onderzoeksgebied in de Voordelta, nabij de Brouwersdam, een verbod voor visserijactiviteiten met uitzondering van bepaalde hengel- en zegenvisserij ingesteld in verband met onderzoek naar de status en ontwikkeling van een wilde bank met platte oesters.

Overige activiteiten

Voor beschermde gebieden gelden twee verschillende kaders: Natura 2000 of KRM. Voor het treffen van maatregelen over visserij in de EEZ geldt voor beide beschermingsregimes dezelfde Europese procedure zoals hier boven is beschreven. Voor overige activiteiten (waaronder visserij binnen de 3-mijlsgrens) gelden afhankelijk van het beschermingsregime verschillende instrumenten. Voor Natura 2000-gebieden zijn de beheerplannen, de vergunningsplicht onder de Wet Natuurbescherming en Toegangsbeperkende besluiten van belang. Voor KRM-gebieden zijn Mariene Strategie deel 3 (Programma van Maatregelen) en de Waterwet vergunning de instrumenten.

Natura 2000 - Beheerplannen

Wanneer een gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied, dan wordt er een beheerplan opgesteld. Dit doet het bevoegd gezag (voor de Noordzeegebieden is dit Rijkswaterstaat) in samenwerking met alle betrokken partijen in en om het Natura 2000-gebied. In het beheerplan staan de maatregelen beschreven die nodig zijn om de beoogde doelen te halen. Voor de gebieden Noordzeekustzone, Vlakte van de Raan en Voordelta, zijn beheerplannen beschikbaar.  Voor de Klaverbank, Doggersbank en Friese Front zijn de beheerplannen in conceptfase. Voor de Bruine Bank is het beheerplan nog in voorbereiding.

De wettelijke context voor een beheerplan bestaat uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn voor de bescherming van gebieden en soorten die in Nederland zijn verankerd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb kent voor alle Natura 2000-gebieden een vergunningenstelsel en vereist dat voor ieder Natura 2000-gebied een beheerplan wordt opgesteld (artikel 2.3 Wnb).

Een beheerplan is gericht op het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor één of meerdere habitattypen, habitatrichtlijnsoorten of specifieke vogelsoorten in een Natura 2000-gebied. Het beschrijft onder andere de huidige situatie en de maatregelen die nodig zijn om de doelstellingen te behalen. Hierbij wordt ingegaan op de effecten van huidige activiteiten in en grenzend aan het gebied op het (kunnen) behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.

Het beheerplan vormt hiermee het kader voor de activiteiten en het beheer in het Natura 2000-gebied. Het schept duidelijkheid voor gebruikers van het gebied over welke activiteiten naast de natuurfuncties zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Net als in de Wnb staan in het Natura 2000-beheerplan de volgende onderdelen:

  • een beschrijving van de beoogde resultaten voor de betreffende planperiode: de mate van behoud of herstel van het natuurlijke habitattype en de populaties van de aangewezen diersoorten in ruimte en aantallen, ook in samenhang met de huidige activiteiten in het gebied;
  • een overzicht van de noodzakelijke maatregelen in de planperiode met het oog op de hierboven bedoelde resultaten;
  • een beschrijving van wat wel en niet is toegestaan in het gebied en, voor zover van toepassing, onder welke voorwaarden.

Het beheerplan maakt dus duidelijk welke activiteiten in het Natura 2000-gebied in geen geval zijn toegestaan, welke activiteiten eerst getoetst moeten worden aan de Wnb (en waarbij dus een vergunning verplicht is) en welke activiteiten, al dan niet onder voorwaarden, vrijgesteld kunnen worden van de vergunningplicht (artikel 2.9 Wnb). Ook geeft een beheerplan die eventuele vrijstellingsvoorwaarden weer.

Het beheerplan kan worden gebruikt om alle benodigde informatie voor het beoordelen van een aanvraag voor een Wnb-vergunning op een rij te zetten. Er kan worden getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen, instandhoudingsmaatregelen of aan andere informatie in het beheerplan.

De Wnb wordt opgenomen in de Omgevingswet. Het is nog onduidelijk wanneer deze wet precies in werking zal treden.

Natura 2000 - Wnb-vergunningverlening

Uit de Wnb volgt dat wanneer niet uitgesloten kan worden dat een (beoogd) plan of project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, er een passende beoordeling gedaan moet worden. Deze passende beoordeling moet de mogelijke gevolgen van het plan of project in kaart brengen en daarbij moet rekening gehouden worden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Alleen als er met zekerheid gezegd kan worden dat de kenmerken van het Natura 2000-gebied niet aangetast zullen worden, kan er een vergunning worden verleend. Voor deze toetsing dient ook het beheerplan als toetsingskader ingezet te worden.
Voor alle activiteiten met significante effecten op een Natura 2000-gebied, behalve visserij in de Exclusieve Economische Zone, geldt een Wnb-vergunningplicht. Voor visserij in de Exclusieve Economische Zone geldt het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.

Natura 2000 - Toegangsbeperkend besluit

Op grond van de Wnb (artikel 2.5) is het ook mogelijk om de toegang te beperken in een Natura 2000-gebied binnen de 3-mijlszone als dat nodig is voor de instandhoudingsdoelstellingen. We kennen in de Natura 2000 kustzones enkele Toegangsbeperkende besluiten (TBB's) zoals in de Voordelta en Noordzeekustzone.


KRM - Programma van Maatregelen – Mariene Strategie deel 3

De maatregelen voor beschermde KRM-gebieden worden vastgelegd in de Mariene Strategie deel 3, het Programma van Maatregelen. Of en welke maatregelen er getroffen moeten worden hangt af van de doelstellingen van het gebied en de milieudoelen die zijn opgenomen in  Mariene Strategie deel 1.

KRM - Waterwet vergunningverlening
Het Programma van Maatregelen (Mariene Strategie deel 3) wordt meegewogen in de vergunningverlening onder de Waterwet.