Vogels

Het vogelonderzoek binnen Wozep richt zich vooral op het opdoen van meer kennis over het mogelijke aantal slachtoffers als gevolg van aanvaringen met turbines op zee en wat de potentiële effecten zijn op vogels die de parken vermijden. Met behulp van onder andere geavanceerde radarsystemen, veldwaarnemingen, gezenderde vogels en modelontwikkeling wordt binnen dit programma deze kennis vergaard.

Op de Noordzee komen vele verschillende vogels voor. Een deel van deze vogels heeft de Noordzee als permanent leefgebied zoals een aantal zee- en kustvogels. Zeevogels brengen het grootste deel van hun leven op zee door en komen vaak alleen aan land om te broeden. Kustvogels rusten en broeden aan de kust en gaan de zee op om voedsel te zoeken. Naast deze permanente bewoners van de Noordzee trekken er ook nog eens jaarlijks vele miljoenen vogels over de Noordzee tijdens de voor- en najaarstrek. Behalve de typische kust- en zeevogels trekken ook grote hoeveelheden landvogels (zoals zangvogels) langs of over de Noordzee onderweg van broedgebieden naar overwinteringsgebieden en vice versa. Grofweg zijn er twee (hoofd) trekroutes over de Noordzee. Een oost-west trekbeweging waarbij de vogels in het najaar van het vaste land naar de Britse Eilanden vliegen. En een noord-zuid trekbeweging, waarbij grote aantallen trekvogels in het najaar vanuit de noordelijke Noordzee en Scandinavië richting het Kanaal of Zuid(west) Europa  vliegen. In het voorjaar vinden de trekbewegingen in omgekeerde richting plaats.

Met name niet-zeevogels trekken bij voorkeur onder gunstige omstandigheden (gunstige wind (in de rug), geen neerslag en geen gesloten wolkendek) over grote zee-oppervlakten. Zangvogels en steltlopers vliegen op gunstige dagen vaak op honderden meters hoogte tot wel meer dan 2 km. Onder minder gunstige omstandigheden (bijv. met tegenwind) vliegen de vogels minder hoog.  Vlieghoogtes van rond de 100 m (rotorhoogte van een windturbine) zijn dan niet ongebruikelijk.

Windmolenparken op zee kunnen verschillende potentiële effecten hebben op vogels zoals habitatverlies, barrièrewerking of sterfte door aanvaring. Bij habitatverlies vermijden zee en/of kustvogels het windmolenpark, waardoor het leefgebied van de soort afneemt (al dan niet tijdelijk doordat er bijvoorbeeld gewenning optreedt). Bij barrièrewerking zouden vogels niet meer door of over het park heen kunnen vliegen of zwemmen; hierdoor worden de vliegafstanden potentieel groter wat extra tijd en energie kost kan kosten. Risico op aanvaring speelt zowel voor trekvogels, die bijv. door ongunstige omstandigheden op rotorhoogte vliegen, als voor lokaal verblijvende kust- en zeevogels, zoals meeuwen, zeekoeten en aalscholvers, die in het windmolenpark op zoek zijn naar voedsel.

Omdat vogels een beschermde status hebben wordt er binnen het Wozep (wind op zee ecologisch programma) onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de aanwezigheid van windmolenparken op zee op vogels. Met behulp van deze informatie kunnen er onder andere speciale voorschriften worden vastgesteld of aangescherpt om zo eventuele effecten te beperken.

Gebruik van de huidige onderzoeksresultaten

Het vogelonderzoek draagt bij aan het verkleinen van de onzekerheden van de effecten van offshore windmolenparken op vogels. Hierdoor kunnen toekomstige milieueffectrapportages voor de windparken nauwkeuriger worden. Ook kan het Kader Ecologie en Cumulatie (KEC) de opgetelde effecten van windparken op vogels beter berekenen. Het KEC onderzoekt wat de gecumuleerde ecologische effecten kunnen zijn van bestaande, in aanbouw zijnde en toekomstige windparken in de zuidelijke Noordzee. Daarnaast  zorgt een betere kennis van effecten voor beter onderbouwde  vergunningsvoorschriften die worden opgenomen in de kavelbesluiten voor de windmolenparken.  Een voorbeeld van zo’n vergunningvoorschrift is de mitigerende maatregelen ten behoeve van migrerende zangvogels. Om het aanvaringsrisico ten tijde van massale nachtelijke (zang)vogeltrek *te minimaliseren is er in het kavelbesluit een stilstandvoorziening opgenomen waarbij tussen zonsondergang en zonsopkomst de draaisnelheid van de wieken teruggebracht dienen te worden naar minder dan één omwentelingen per minuut.

Lopend onderzoek binnen Wozep

Momenteel lopen er een aantal onderzoeken, waarbij met behulp van GPS-zenders verschillende kustvogels gevolgd worden (waaronder wulp, grote stern en zilver- en kleine mantelmeeuw). Deze zenders leveren een grote bulk aan informatie over de vliegbewegingen en het gedrag (waaronder vermijding) van deze vogels. Ook wordt er gebruik gemaakt van geavanceerde radarsystemen bij het windmolenpark Luchterduin en in het Borssele windmolenpark. Deze radarsystemen brengen  vliegbewegingen  (binnen het bereik van de radar) in kaart. Deze gegevens worden onder andere gebruikt om de collision-risk model, welke het aantal aanvaringsslachtoffers voorspelt, te verbeteren. Daarnaast wordt er binnen Wozep gewerkt om een groot deel van de internationale vogelteldata beter beschikbaar te krijgen. Al deze gegevens zullen onder andere als input worden gebruikt om de aannames die binnen de aanvarings-, habitatgebruik - en populatiemodellen gemaakt zijn te valideren en te verbeteren. Met behulp van deze modellen wordt beter inzicht verkregen in de effecten van offshore windmolenparken op vogels.

Afgeronde rapporten

Vogelradar

Er is nog weinig bekend over de ecologische effect van windmolenparken op zee op trekvogels. Daarom doet Rijkswaterstaat, in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat, hier op verschillende aspecten onderzoek naar. Dit onderzoek betreft zowel kust- en zeevogels als trekkende landvogels en voor dit onderzoek wordt onder andere gebruik gemaakt van vogelradars.

Langs de kust van Nederland vindt twee maal per jaar een trekbeweging van grote aantallen (land)vogels plaats. Deze trek vindt grotendeels boven het land en de kustzone plaats, waarbij het aannemelijk is dat de aantallen trekvogels verder van de kust lager worden. Desalniettemin bereiken deze vogels de windparken op de Noordzee. Om aanvaringsslachtoffers onder trekvogelsoorten tot een minimum te beperken wordt daarom in het kavelbesluit van alle windparken de verplichting gesteld bij massale vogeltrek de turbines stil te zetten. Met deze “StartStop-maatregel” wordt alles in het werk gesteld om het doden en verwonden van trekvogels rondom windparken te voorkomen.

Echter, als alle windturbines tegelijkertijd uitgezet zouden worden, zou er instabiliteit op het energienet ontstaan. Om deze instabiliteit te voorkomen is het belangrijk dat de windparkexploitanten en TenneT ongeveer twee dagen van te voren weten of ze de turbines uit moeten zetten. Daarom heeft Rijkswaterstaat de Universiteit van Amsterdam gevraagd om de vogeltrek te onderzoeken en een voorspellingsmodel te maken dat in staat is om vogeltrek op rotorhoogte twee dagen van tevoren te voorspellen. Dit voorspellen gebeurt op basis van de meteorologische omstandigheden op de vertreklocatie van de vogels en op locatie van de windparken.

De vogeltrek vindt voornamelijk in de  nacht plaats. Dit kan dus niet gezien worden met verrekijkers of camera’s. Het voorspellingsmodel wordt daarom gemaakt met behulp van data van een aantal vogelradars. Deze vogelradars geven een beeld van de vliegpatronen van de vogels en kunnen zo ook laten zien wanneer er massale vogeltrek plaatsvindt. Om een zo volledig mogelijk overzicht te krijgen, heeft MIVSP  de radars op een aantal locaties op zee geplaatst.

De data van de vogelradars worden naast het voorspellingsmodel ook gebruikt om onderzoek te doen naar het gedrag van kust- en zeevogels in windparken. Met dit onderzoek wordt gewerkt aan een betere inschatting op het risico op aanvaringslachtoffers onder deze soorten. Dit laatste onderzoek wordt gedaan in het kader van Wozep.

In het onderstaande filmpje wordt de vogelradar nogmaals toegelicht.

Uitgeschreven tekst Vogeltrek voorspellen met vogelradar

Samenvatting Vogeltrek voorspellen met vogelradar

massale vogeltrek: een vogeldichtheid van 500 vogels op rotorhoogte per kilometer per uur