Mondiale verplichtingen en overeenkomsten

Het beleid voor de Noordzee wordt sterk bepaald door internationale verplichtingen, afspraken en samenwerkingsovereenkomsten. De overkoepelende thema’s in het beleid zijn ruimtelijke planning, het bereiken en behouden van de goede milieutoestand en de zorg voor een goede balans tussen enerzijds de functies en het gebruik en anderzijds de draagkracht van het Noordzeesysteem.
De overkoepelende juridische basis hiervoor is het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS) voor het gebruik van zeeën en oceanen.
Daarnaast hebben op mondiaal niveau de belangrijkste verplichtingen en samenwerkingsverbanden hun grondslagen in het Biodiversiteitsverdrag (CBD), de Sustainable Development Goals en het Klimaatakkoord van Parijs. Voor het behoud van historisch erfgoed is het Verdrag van Valetta gesloten.
Het Verdrag van Bonn is gericht op het beschermen van trekkende wilde diersoorten, die ook in het eigen zeegebied voorkomen.
Het Verdrag van Ramsar ten slotte beschermt mondiaal de unieke waarden van ondiep zeegebied (minder dan 6 meter diep), en heeft in de praktijk vooral betrekking op de territoriale zee.

Scheepvaart

Aangaande de effecten van de scheepvaart op het zeemilieu zijn ook het Verdrag van Londen en het daarbij behorende London Dumping Protocol (1996) van belang. Deze leggen wereldwijd beperkingen op aan het storten en verbranden van afvalstoffen op zee.
Nederland is ook partij bij het OSPAR-verdrag. In dit verband worden afspraken gemaakt over monitoring van stoffen, beoordeling van de toestand van de zee, regulering van offshore-activiteiten (waaronder vooral lozingen), reductie van fosfaten en zware metalen, bescherming van habitats en soorten en de aanpak van zwerfvuil op zee.

Specifiek op het gebied van de zeescheepvaart zijn ook binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) belangrijke afspraken gemaakt. Deels hebben deze betrekking op de regulering en routering van het scheepvaartverkeer. Daarnaast bevat het SOLAS-verdrag de veiligheids- en beveiligingseisen waaraan zeegaande schepen moeten voldoen. Het MARPOL-verdrag reguleert de verontreiniging door scheepvaart (onder andere olieverontreiniging en het gebruik van antifouling). In samenhang daarmee maakt het internationale Interventieverdrag (1969) en het bijbehorende protocol het voor kuststaten mogelijk om op volle zee maatregelen te nemen tegen dreigend gevaar van verontreiniging of andere schade in het eigen zeegebied.
Het Ballastwaterverdrag is gericht op het voorkomen van de introductie van ‘gebiedsvreemde soorten’ via het ballastwater van schepen. Het Verdrag van Nairobi verplicht kuststaten tot het nemen van maatregelen (waaronder opruiming) van wrakken die in hun EEZ een gevaar vormen.