MONS-Uitvoeringsbureau-in-oprichting

Dankzij het MONS-programma weten we in 2030 precies hoe we de biodiversiteit op de Noordzee kunnen beschermen, ook in combinatie met de drie transities voor voedsel, energie en natuur. Maar voor het zover is moet er nog wel wat gebeuren. Daarover vertelt Ricardo van Dijk van Rijkswaterstaat, die participeert in het MONS-Uitvoeringsbureau-in-oprichting.

Ricardo van Dijk

Wat eraan voorafging

In het vorige IDON-artikel ‘MONS-programma bijna klaar voor de start' vertelde Jakob Asjes (Wageningen Marine Research) uit de MONS-Expertgroep over de belangrijkste uitdagingen voor de uitvoering van het MONS-programma. In de reeks over MONS neemt Ricardo van Dijk  nu het stokje over. Ricardo participeert namens het Rijk in het Uitvoeringsbureau-in-oprichting. Aan hem de vraag: hoe is het nu met het MONS-programma?

Voorbereidende fase: ‘no regret’-acties

Ricardo: “We zitten nog in de voorbereidende fase. In 2021 heeft het Noordzeeoverleg het MONS-programma vastgesteld. Maar daarna moest er nog veel georganiseerd worden rond het Uitvoeringsbureau, dat de langlopende onderzoeken straks daadwerkelijk gaat organiseren en coördineren.

Vooruitlopend op de komst van het Uitvoeringsbureau is er alvast gekozen voor de uitvoering van een aantal ‘no regret’-maatregelen. Daarbij gaat het om praktische, voorbereidende projecten om later überhaupt onderzoeksactiviteiten op de Noordzee te kunnen doen. In deze fase hebben we ‘plannen van aanpak’ laten opstellen die ons helpen bij het organiseren van de uitvoering van het onderzoeksprogramma.

Met ‘we’ doel ik op een Rijksteam met medewerkers van  het ministerie van IenW en Rijkswaterstaat. Dat voorbereidende team heeft een ander karakter dan het Uitvoeringsbureau dat grote, meerjarige onderzoeksprojecten gaat uitzetten in de markt en bij onderzoeksinstituten. Het Uitvoeringsbureau gaat ook zorgen voor koppelingen tussen MONS-projecten en al lopende monitoringsprogramma’s die er vanuit WOZEP, de KRM, de visserij en Natura2000 worden uitgevoerd.”

De projecten van het MONS- programma worden zo snel mogelijk gestart omdat er een hele grote kennisbehoefte is. Het is belangrijk dat we zo breed mogelijk beginnen met een gevarieerd scala aan onderwerpen. Het MONS onderscheidt acht biologische thema’s, en die zijn allemaal even prioritair. Of het nu gaat om monitoring van algen, vissen of zeezoogdieren.”

Onderzoek in soorten en maten

Over welk soort monitoring gaat het concreet? “Denk aan de basismonitoring van de primaire voedselproductie op de Noordzee. Daarbij gaat het om het verzamelen van veel informatie over nutriënten en zoöplankton, omdat dat de basis vormt van het hele voedselweb. Verder voorzien de beoogde MONS-onderzoeken ook in meerjarige studies naar zeezoogdieren en vis. Om die te kunnen uitvoeren gaan we nieuwe samenwerkingsvormen zoeken.

Naast de ecologische basismonitoring gaat MONS ook over andersoortig meerjarig onderzoek. Veel datareeksen uit de basismonitoring vormen de input voor ‘verklarende’ soorten MONS-onderzoeken. Een voorbeeld daarvan is het gewenste onderzoek naar trekvissen zoals de zalm, de forel en de paling. Deze vissen trekken van de rivieren naar de Noordzee en weer terug. Maar waar leven ze eigenlijk als ze op zee zijn? Dat zou een promotieonderzoek kunnen worden, uitgevoerd door universiteiten.

De basisdata uit de ecologische monitoring zijn ook nodig voor effectmonitoring. Om voorspellingen te kunnen doen over de effecten van ontwikkelingen en beleidsmaatregelen op de Noordzee, worden er simulatieprogramma’s ontwikkeld. De ecologische basismonitoring is nodig voor datamodellering.”

Praktische projecten

“Naast monitoringsprogramma’s die snel gestart moesten worden, zijn er ook andere ‘no regret’-projecten in gang gezet. Een voorbeeld is het volgen van technische innovaties die gebruikt kunnen worden voor de praktische uitvoering van onderzoek op zee. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over onderwaterdrones, het gebruik van satellietbeelden en allerlei ontwikkelingen in de zenderapparatuur. Ook die ontwikkelingen worden meerjarig gevolgd.

Parallel aan de acties van het Uitvoerings-bureau-in-oprichting, werkt het ministerie van LNV ondertussen aan een structuur om ‘soortenbeschermingsplannen’ te kunnen opstellen. Die actie hoort eigenlijk ook bij de voorbereidende fase van het MONS.”

Aansluiten bij wat er is

Naast het organiseren van het MONS-onderzoek krijgt het Uitvoeringsbureau ook allerlei coördinerende taken. “Voor de uitvoering van MONS wordt efficiënt gebruik gemaakt van wat er al is: van voorzieningen voor de dataopslag tot meetprotocollen, van apparatuur tot de inzet van schepen. Het Uitvoeringsbureau gaat verschillende onderzoeken koppelen, en afstemmen met de inzet van bepaalde schepen. Dat moet heel efficiënt gebeuren.

Een voorbeeld is de koppeling aan het onderzoek voor WOZEP, dat al sinds 2016 loopt. Denk ook aan de vismonitoring van het ministerie van LNV. Tot nu toe stond dat los van de monitoring van de waterkwaliteit door Rijkswaterstaat. De verbinding tussen de waterkwaliteit en de visstand werd niet gelegd. Het MONS-programma kan zich daar wel op richten.”

Grootste uitdaging

Hoe gaat het verder? “Het MONS-programma is opgezet om te voorzien in basiskennis over de Noordzee, kennis die nu nog ontbreekt. Omdat MONS eigenlijk in 2021 zou beginnen, wil men het programma in 2023 al gaan evalueren. Dat is mogelijk te vroeg. Sommige projecten zullen pas in 2023 starten.

De komende jaren moeten we blijven opletten of de onderzoeksopzet een goed antwoord blijft geven op de originele onderzoeksvragen. Die vragen zijn gericht op het verkrijgen van inzicht in de ecologische draagkracht van de huidige Noordzee.

Ik ben benieuwd of het ons gaat lukken om allerlei koppelingen met andere programma’s te realiseren, zoals met de monitoring vanuit de KRM en WOZEP en andere vormen van monitoring van visserij en natuur.

Daarnaast ben ik ben benieuwd of het gaat lukken om het MONS te koppelen aan nieuwe beleidsambities. De vraag is of het MONS-programma kan aansluiten op recente beleidsontwikkelingen rond de voedsel- en energietransitie? De grootschalige uitrol van zonneparken en grootschalige zeewierteelt zijn immers niet geprogrammeerd in MONS.

We merken dat de economische en politieke druk om veranderingen op zee in hoog tempo te realiseren, steeds hoger wordt. Ik hoop dus dat we de komende acht jaar voldoende tijd en ruimte krijgen om de basismonitoring daadwerkelijk te kunnen uitvoeren, zodat we in 2030 echte effectstudies kunnen opleveren.”

Wat kunnen we verwachten in 2030?
Den Haag, 2030:
Tijdens een feestelijke bijeenkomst in de Scheveningse haven presenteerden onderzoeksinstellingen, marktpartijen en kennisinstituten de eindresultaten van het MONS-programma, dat in opdracht van het Noordzeeoverleg was uitgevoerd. Onder de gasten bevonden zich CEO’s van enkele grote bedrijven en instellingen, bestuurders en vertegenwoordigers van de betrokken Noordzeedepartementen. Zij werden getrakteerd op een overzicht van de meest actuele wetenschappelijke inzichten in de ecologische draagkracht van de Noordzee.
Eerlijk is eerlijk: omdat het achtjarige MONS-onderzoeksprogramma flexibel en adaptief was uitgevoerd, kwamen de eindpresentaties in Scheveningen niet helemaal als een verrassing. Al tijdens de uitvoering van het programma waren de belangrijkste bevindingen gedeeld met de betrokken Noordzeepartijen.
Daardoor konden de te verwachten effecten van de drie grote transities op de Noordzee (energie, voedsel en natuur) ruim op tijd worden beoordeeld, en konden er tijdig passende maatregelen worden ingezet. Met als resultaat dat we anno 2030 weten hoe we de biodiversiteit op de Noordzee voortaan kunnen beschermen, en dat de Noordzeenatuur in de toekomst alleen maar sterker zal worden.

Meer informatie

De Engelstalige onderzoeksresultaten van het MONS worden gepubliceerd op de website van het Noordzeeoverleg en op het Noordzeeloket.

In 2020 hebben diverse partijen van de Rijksoverheid, visserijsector, natuur-en milieuorganisaties, partijen uit de energiesector  en de maritieme sector het Noordzeeakkoord (NZA) met elkaar gesloten, en afgesproken hoe de uitdagingen van een veranderend gebruik van de Noordzee opgepakt wordt om een nieuwe balans te vinden. Het NZA schetst een grote behoefte aan een integraal en systematisch onderzoeks- en monitoringsprogramma dat de basis vormt voor kennis over het functioneren van de Noordzee. Het programma Monitoring en Onderzoek Natuurversterking en Soortenbescherming (MONS) heeft als doel de centrale vraag te beantwoorden of en hoe het veranderende gebruik van de Noordzee past binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee. Het doel van het MONS-programma is om de partijen uit het Noordzee Overleg (NZO), en in bredere zin de maatschappij, inzicht te geven in de veranderingen die op de Noordzee kunnen en zullen gaan plaatsvinden als gevolg van de transities die reeds gaande zijn (energie, voedselvoorziening en natuur) gecombineerd met factoren als klimaatverandering, verzuring en autonome veranderingen. Voor de uitvoer van het MONS-programma is RWS/WVL gevraagd een uitvoeringsbureau in te richten.


MONS: Monitoring-Onderzoek-Natuurversterking-Soortenbescherming

  • Opdrachtgever: Noordzeeoverleg
  • Uitvoering: Uitvoeringsbureau-in-oprichting
  • Scope: 141 projectvoorstellen, een totaalbudget van 55 miljoen euro, een uitvoeringstermijn van 10 jaar en flexibele adaptieve programmering
  • Doorlooptijd: 2021-2030