Toets 2 - Locatiekeuze en beoordelen ruimte/tijdgebruik

Het bevoegd gezag beoordeelt per vergunningaanvraag of de ruimteclaim van de initiatiefnemer reëel is óf dat een efficiëntere ruimtelijke inpassing mogelijk is aan de hand van hieronder uitgewerkte aspecten.

Zichtbare permanente werken (daaronder worden bouwwerken verstaan die 6 maanden of langer op hun plaats staan) binnen de 12-mijlszone worden niet toegestaan. Uitzonderingen daarop zijn permanente werken behorend bij activiteiten van nationaal belang. Deze kunnen worden toegestaan in de 12-mijlszone, wanneer er geen redelijke alternatieve locaties zijn en er geen significante effecten optreden op de bescherming van de kust. Schade aan de vrije horizon, recreatie en visserij dient dan zo beperkt mogelijk te zijn. Voor het beleid ten aanzien van windenergie in de 12-mijlszone, zie paragraaf 4.3 van de Beleidsnota Noordzee 2016-2021 (pdf, 22 MB).

Meervoudig ruimtegebruik waar mogelijk

In gebieden die zijn aangemerkt voor activiteiten van nationaal belang (zie structuurvisiekaart) mogen andere activiteiten dit gebruik niet belemmeren. Hierbij moet worden aangetekend dat een vergunninghouder voor de specifieke activiteit waarvoor de vergunning is afgegeven, voor het betreffende zeegebied weliswaar het alleenrecht heeft om exploratie of exploitatie voor die activiteit te verrichten, maar dat hij niet het alleenrecht heeft voor het algehele gebruik van het desbetreffende gebied. Er is in principe ruimte voor medegebruik mits de betrokken vergunninghouder daarbij geen onevenredige schade of hinder ondervindt. Ook de effecten op andere sectoren, inclusief de visserij dienen beschouwd te worden. Het bevoegd gezag maakt uiteindelijk de afweging en beslist over de voorwaarden waaronder andere initiatieven in hetzelfde gebied mogelijk zijn. Als een gebruiker meent schade te ondervinden van een ander rechtmatig gebruik, kan hij een beroep doen op schadevergoeding bij het bevoegd gezag. Het gaat daarbij alleen om schade van individuele gebruikers, die zij redelijkerwijs niet zelf kunnen dragen en die buiten het normaal maatschappelijk risico valt. Als het ministerie van Infrastructuur en Milieu de vergunningverlener is, kan gebruik worden gemaakt van de nadeelcompensatieregeling die de Waterwet biedt. De Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 geeft hieraan invulling.

Onderlinge afstemming van activiteiten van nationaal belang

Wanneer activiteiten van nationaal belang stapelen in hetzelfde gebied, is ook daarbij het uitgangspunt dat gestreefd wordt naar gecombineerd en efficiënt ruimtegebruik. Daarbij geldt wel een aantal specifieke randvoorwaarden (zie tabel).

Alternatieven

Het bevoegd gezag kan bij zijn ecologische of ruimtelijke overwegingen ook alternatieve locatievoorstellen willen betrekken en de initiatiefnemer vragen voor m.e.r.-plichtige activiteiten (aanvullend) onderzoek te doen met betrekking tot zowel de voorkeurslocatie als de alternatieve locaties, zeker ter voorkoming van mogelijke significante ecologische effecten.

Archeologische en cultuurhistorische waarden

De Noordzee heeft een bijzonder bodemarchief met daarin historische scheepswrakken, verdronken prehistorische landschappen en andere archeologische vindplaatsen. Bij bodemingrepen op het Nederlands Continentaal Plat moet rekening worden gehouden met de verplichting tot behoud van (informatie over) archeologische en cultuurhistorische waarden volgens het Verdrag van Malta. Dit verdrag is middels de Wet op de archeologische monumentenzorg (2006) geïmplementeerd in onder andere de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet en de Wet milieubeheer en werkt ook door in andere wetgeving, zoals de Waterwet en de Wet windenergie op zee.

Archeologische en cultuurhistorische waarden worden meegewogen in de vergunningverlening voor projecten op de Noordzee. Het in kaart brengen van de effecten op deze waarden is een verplicht onderdeel van de milieueffectrappportage bij projecten. Voor die activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van de Waterwet of de Ontgrondingenwet, maar waarvoor geen project-MER hoeft te worden opgesteld, levert de initiatiefnemer bij de vergunningaanvraag een rapport aan waarin de archeologische waarden in het gebied naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Indien op basis van bovengenoemd rapport wordt geconcludeerd dat de activiteiten kunnen leiden tot aantasting van archeologische waarden, kan het bevoegd gezag nadere voorschriften verbinden aan de vergunning, zoals de verplichting tot het treffen van technische maatregelen tot behoud in situ, de verplichting tot het doen van een opgraving of tot archeologische begeleiding van de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van de maritieme archeologische monumentenzorg.

Voor m.e.r.-plichtige mijnbouwactiviteiten, zoals diepboringen en de aanleg van bepaalde pijpleidingen, wordt de bescherming van archeologische en andere cultuurhistorische waarden meegenomen in de afweging bij de vergunningverlening. Op grond van de mijnbouwregelgeving moeten voorts onderzoeksgegevens voor de plaatsing van een mijnbouwinstallatie of aanleg van een pijpleiding ter beschikking worden gesteld aan de minister van OCW voor zover die gegevens informatie kunnen verschaffen over de aanwezigheid van archeologische monumenten dan wel vermoedelijke archeologische monumenten in of op de bodem van de territoriale zee of het continentaal plat97. De mijnbouwregelgeving voorziet bovendien in regulering van toevalsvondsten bij het uitvoeren van mijnbouwactiviteiten. Daarbij geldt dan de meldingsplicht op grond van de Monumentenwet en kan de minister van OCW voorschriften geven of de werkzaamheden geheel of gedeeltelijk laten stilleggen. Voor de toepassing van deze bevoegdheid geldt ook de schadevergoedingsbepaling van artikel 58 Monumentenwet 1988.

Termijn van de vergunning

Een vergunning wordt altijd voor een bepaalde periode verleend. Activiteiten op zee zijn meestal van tijdelijke aard, onder andere door de grote dynamiek van de zee. Er wordt regelmatig bezien of de afweging omtrent ruimtegebruik nog overeenkomt met de werkelijke situatie. Tevens wordt zo voorkomen dat het ruimtebeslag van kracht blijft zonder dat de ruimte wordt benut. Het bevoegd gezag bepaalt bij het verlenen van vergunningen een termijn, soms is deze wettelijk verplicht. Fasering in de tijd biedt de mogelijkheid om meerdere activiteiten in een bepaald gebied te combineren.

Verwijderen van objecten

Uitgangspunt is dat objecten na afloop van een vergunningstermijn worden verwijderd in verband met verbod op storten ter bescherming van het milieu. Deze opruimplicht zorgt er voor dat meer ruimte beschikbaar komt. Het bevoegd gezag communiceert de opruimplicht vóór het verlenen van de vergunning aan de initiatiefnemer en legt bijzonderheden omtrent de opruimplicht vast in de vergunning, waarbij tevens financiële zekerheden gevraagd kunnen worden ter voldoening van de verwijderingskosten.

  • Platforms voor olie- en gaswinning: De verwijdering van installaties die niet meer in gebruik zijn, is geregeld in artikel 44 lid 1 van de Mijnbouwwet. De minister van EZ kan deze verplichting beperken tot een bepaalde diepte beneden de bodem van het oppervlaktewater. Verwijderen tot dezelfde diepte als de putten (zes meter onder de zeebodem) ligt dan het meest voor de hand.
  • Windturbineparken: Voor de huidige vergunningen voor windturbineparken geldt een vergunningstermijn van 20 jaar operationele periode. Deze termijn is gebaseerd op de levensduur van de turbines. De termijn kan worden verlengd. Om er zeker van te zijn dat de turbines na het verstrijken van de vergunningtermijn kunnen worden verwijderd, is bij het afgeven van de vergunning het stellen van een bankgarantie voor de opruimkosten verplicht.
  • Kabels en leidingen:
    • Kabels die niet meer in gebruik zijn, moeten in principe worden verwijderd. Dit beleid wordt geëffectueerd door middel van vergunningseisenin het kader van de Waterwet. Per geval wordt een afweging gemaakt van de feitelijke effecten op milieu, veiligheid en ruimtebeslag en de kosten die met opruimen zijn gemoeid. Dat gebeurt aan de hand van de ‘checklist opruimplicht kabels en leidingen’98. Kabels voor transport van elektriciteit uit windturbineparken vallen onder dezelfde opruimplicht als voor deze parken. Ook voor nieuwe besturings- en telecomkabels geldt deze opruimplicht.
    • Ook leidingen op basis van de Waterwet moeten in principe worden verwijderd. Daarvoor geldt dezelfde checklist.
    • Voor oude leidingen onder de Mijnbouwwet kan de minister opruiming eisen. Dezelfde checklist wordt daarbij toegepast.